Hoe maak je in godsnaam een foto die minstens net zo verpletterend is als datgene wat je voor je ziet? Hoe simpel is het niet om dan te falen, een slap aftreksel te maken, een reisgidsfoto die niet meer geeft dan een impressie, een aanmoediging om er zelf heen te gaan? Een twijfel die mede voortkomt uit het plezier in mijn projecten van het afgelopen jaar zoals citiZen en Infrarood, waarin ik een andere manier van kijken over de werkelijkheid heen leg – wat bij landschappen gewoon een ‘hell of a job’ is.
Uiteindelijk kwam ik dan ook thuis met veel van dergelijke reisgidsfoto’s en die zijn ook best mooi – maar het maken ervan gaf mij uiteindelijk weinig voldoening. Zo werd het een worsteling voor mij, maar uiteindelijk ook een leerzame. Ik voel dat het er – voor mij tenminste – niet (meer) om gaat om wat ik zie zo mooi mogelijk op de foto te krijgen. Het is voor mij de uitdaging een beeld te maken dat een eigen op zich staande wereld schept, die de verbeelding van de kijker raakt.
Gelukkig is dat toch, denk ik, herhaaldelijke malen gelukt – om mijn verhaal te leggen over het landschap heen en er een dimensie aan toe te voegen. Door een ander standpunt te kiezen, tegenlicht te gebruiken, vreemde weersomstandigheden te benutten en door in de nabewerking bijvoorbeeld nadrukkelijker ook kleur te manipuleren.
Twee voorbeelden:
Kortom, ik moet mijn landschapsfotografie opnieuw uitvinden (langs deze lijnen) – of er anders afscheid van nemen. Moeilijk maar het moet – want landschapsfotografie levert mij ook veel plezier op, al was het maar omdat het een goede extra reden is om er op uit te trekken. De sleutel? Nog intenser het landschap ondergaan en vanuit de emotie en het innerlijk beeld fotograferen – en de reisgids en de fotowedstrijd te laten voor wat het is. Herkenbaar?